In de rubriek Spotlight staat iedere maand een ‘fantastische klassieker’ van eigen bodem centraal. In deze eerste aflevering: De eersten van Rissan (1980) van Wim Gijsen.
Hoewel het leek alsof Wim Gijsen (1933-1990) in 1980 vanuit het niets opdook met de SF-roman De eersten van Rissen, had hij er al een hele literaire carrière opzitten. Een carrière die zich tot dan toe voornamelijk in de luwte afspeelde.
Hij debuteerde begin jaren zestig als maatschappelijk georiënteerd dichter, schreef voor diverse literaire tijdschriften en publiceerde in de jaren zeventig twee autobiografische romans (Bollebieste uit 1974 en Daniël uit1976), het kinderboek Mirakels in Wonderland (1970) en de spirituele verhalenbundel Helm (1975). In dezelfde periode verdiepte hij zich onder meer in reïncarnatie, het boeddhisme, yoga, vegetarisme en allerhande mystieke geschriften over de dood en het hiernamaals, waar hij ook diverse non-fictie boeken over schreef.
Dit alles vormde de opmaat naar zijn SF-debuut De eersten van Rissan, dat in 1980 verscheen bij uitgeverij Meulenhoff. De destijds 47-jarige Gijsen werd door Meulenhoff ronkend in de markt gezet als ‘de Nederlandse meester van de SF en fantasy’, waarbij vooral werd benadrukt hoe on-Nederlands goed hij wel niet was. Critici waren redelijk tot zeer enthousiast en de Nederlandse SF- en fantasyliefhebbers sloten Gijsen als nieuw talent in de armen.
De eersten van Rissan speelt zich af op de gelijknamige wereld die in een schimmig verleden door mensen is gekoloniseerd. Als een groep wetenschappers van de Oude Aarde arriveert om in het diepste geheim onderzoek te doen naar de geschiedenis en gebruiken van de verschillende volken, wordt het rustige leven van de jongen Hirdan op zijn kop gezet. Hij sluit vriendschap met een van de Aardse onderzoekers en naarmate het verhaal vordert, leert hij zijn eigen wereld met andere ogen te zien en vraagtekens te zetten bij het heersende kastenstelsel – om uiteindelijk uit te groeien tot de nieuwe leider van Rissan.
38 jaar later leest de roman nog altijd lekker weg, hoewel je geen haast moet hebben. Het is een rustig verteld verhaal, waarbij Gijsen alle tijd neemt om de personages te introduceren en de wereld van Rissan tot leven te brengen. Wat De eersten van Rissan onderscheidt van de meeste ‘concurrenten’ (denk aan Jack Vance met wie Meulenhoff Gijsen vaak vergeleek) is de spirituele, mystieke laag. Gijsen verwerkte elementen uit het boeddhisme en hindoeïsme in zijn roman en liet hoofdpersoon Hirdan niet alleen een spirituele maar ook een seksuele groei doormaken.
Met het etiket van ‘SF-schrijver’ was Gijsen dan ook niet heel gelukkig. Hij zag zichzelf meer als ‘schrijver van esoterische romans, verpakt in avonturen.’ “Het avonturenaspect stelt je in staat een groter publiek te bereiken”, vertelde hij in een interview uit 1989. “In dit opzicht zaai ik een onbewerkte akker. Door middel van hoofdpersonen en een keten van gebeurtenissen volg je een proces van groei, van bewustwording. Natuur en erotiek horen bij mij. In die zin gaan ook mijn fantasyboeken over mezelf.”
Het succes had ook een keerzijde. De literaire wereld deed Gijsen in de ban, draaide de subsidiekraan dicht en besteedde geen aandacht meer aan hem. “Ondanks dat ik nu veel meer verkoop dan vroeger, verdien ik veel minder dan destijds. Nu heb ik een vaste SF-aanhang die mij leest, dat zijn zo’n 30-40.000 lezers. […] Buiten die groep is de speling heel gering. Ik vind dat jammer omdat ik mezelf niet zie als een SF-schrijver, maar eerder als een paranormaal schrijver, die potentieel een veel groter publiek zou kunnen aanspreken.”
Dat verklaart ook zijn enorme productie – er moest immers brood op plank komen. In 1981 verscheen Rissan-opvolger De koningen van weleer. Daarna schreef hij tot zijn dood in amper tien jaar tijd een imposant fantastisch oeuvre bij elkaar: Maitreya (1981, verhalenbundel), Iskander de dromendief (1982), Het huis van de wolf (1983), Roos van het zand (1983, verhalenbundel), De rook van duizend vuren (1984), Deirdre I: Keerkingen (1985), Deirde II: Bedahinne (1985), Deirde III: Lure (1986), De dromenwever (1988), Merisse I: Een kring van stenen (1989), Merisse II: Het groene eiland (1990), Merisse III: De ceders van Urtan (1991, postuum, voltooid door Peter Schaap).
Wim Gijsen was niet de eerste Nederlandse SF-schrijver, maar wel degene die doorbrak bij het grote publiek en liet zien dat oorspronkelijk Nederlandse sciencefiction en fantasy niet onder hoeft te doen voor de internationale (lees: Amerikaanse) voorbeelden. Gijsen effende de weg voor Nederlandse (fantasy-)auteurs als Tais Teng, Peter Schaap, W.J. Maryson en Adrian Stone en gaf het genre een nieuwe impuls.
Overigens wordt Wim Gijsen nog altijd onderschat. In de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), die een beeld schetst van de Nederlandse letterkunde, taalkunde en cultuurgeschiedenis van de vroegste tijd tot heden, wordt bijvoorbeeld alleen aandacht besteed aan de poëzie en literaire kritieken die Gijsen in de jaren zestig schreef. En daarmee wordt het oeuvre en het talent van ‘de Nederlandse meester van SF en fantasy’ schromelijk tekort gedaan.
3 reacties Voeg uw reactie toe