De timing was opvallend goed. Ik had op de wc een oud Asterix-album uitgelezen (‘De odyssee van Asterix’ uit 1980, getekend én geschreven door Albert Uderzo) en verkeerde een uur later nog steeds in Gallische sferen toen ik de supermarkt binnenstapte. Dat in het tijdschriftenschap reclame werd gemaakt voor een nieuw Asterix-album voelde gek genoeg dan ook compleet logisch.
Ik verkeerde een uur later nog steeds in Gallische sferen toen ik de supermarkt binnenstapte.
Ik kocht het album en eenmaal thuisgekomen sloeg ik het 41ste album ‘Asterix in Lusitania’ (met een scenario van Fabrice Caro en tekeningen van Didier Conrad) open en pakte de draad weer op. Letterlijk. Want op de eerste pagina maakt de handelaar Verramsj zijn opwachting – net zoals hij dat doet in ‘De odyssee van Asterix’. Tussen beide albums zit maar liefst 45 jaar, maar het leest alsof de tijd heeft stilgestaan.
Ik heb dat gevoel wel vaker, maar de laatste tijd lijkt het wel alsof ik in een entertainmentbubbel zit, waarin alles van de afgelopen pak ‘m beet zestig jaar eindeloos wordt rondgepompt, opgepoetst en gerecycled.
De laatste tijd lijkt het wel alsof ik in een entertainmentbubbel zit.
Nu is een zekere mate van nostalgie de entertainmentindustrie niet vreemd. De Engelse auteur Simon Reynolds schreef er in 2010 al een zeer lezenswaardig boek over (‘Retromania – Pop Culture’s Addiction to its Own Past’), maar het lijkt nu wel extreme vormen aan te nemen. Wie had bijvoorbeeld ooit kunnen vermoeden dat de jaren negentig – ooit het tijdperk van vernieuwing, house en technologische hoop – nu worden verkocht als een nostalgische knuffelperiode?
Tegelijkertijd worden ook de jaren zeventig en tachtig nauwkeurig nagebouwd. Niet door revivalbands met antieke synths, maar door producers die AI gebruiken om dat geluid perfect te reconstrueren. Drumcomputers, gated reverb, analoge baslijnen: alles is opnieuw binnen handbereik, zonder dat er ook maar één echte knop wordt ingedrukt. Waar muzikanten vroeger maanden sleutelden aan een geluid dat ‘ergens tussen Bowie en Depeche Mode’ moest zitten, volstaat nu één prompt.
Hetzelfde gebeurt in films en literatuur. Hollywood leeft op herhalingen: Ghostbusters, Blade Runner, Top Gun, Dune – allemaal opnieuw uitgebracht, mooier, strakker, maar zelden origineler.

Het wordt met andere woorden makkelijker dan ooit om in het verleden te blijven hangen. Het internet heeft het verleden voor ons bewaard, terwijl AI het oneindig reproduceerbaar heeft gemaakt. Het is alsof we ons eigen holodeck hebben gebouwd, net als in Star Trek: The Next Generation. Daar konden de personages elk denkbaar verleden of fictieve wereld betreden: een Victoriaans Londen, een jazzclub uit 1930, of een Romeins slagveld.
Het is alsof we ons eigen holodeck hebben gebouwd.
Destijds pure sciencefiction, nu bijna alledaags. Alleen hebben wij geen ruimteschip Enterprise nodig; een laptop met een internetverbinding volstaat.
Misschien is het onvermijdelijk. Misschien draait alles in popcultuur uiteindelijk in cirkels, net als Asterix zelf, die na elke queeste gewoon weer terugkeert naar zijn dorp voor een everzwijn en een feestje – een dorp waar de tijd al decennia stilstaat en alleen de lezer ouder wordt…
